Casus:
In 2008 is 1% van de aandelen in Rodenstaal Balkan (een vennootschap naar Servisch recht) overgedragen aan Scheepsonderneming Rifgat BV (Rifgat). De koopsom voor deze aandelen is voldaan uit een geldlening welke door B was verstrekt aan Rifgat. Enig aandeelhouder van Rifgat was Kladovo Beheer B.V. (Kladovo). Bestuurder van Rifgat en Kladovo was B.
Rifgat heeft een bedrag van €675.000,00 geleend aan Rodenstaal Balkan ten behoeve van de bouw van een scheepshal in Servië, tegen hypothecaire zekerheidstelling. Rifgat is bij besluit van haar algemene vergadering van aandeelhouders van 21 december 2009 ontbonden. De notulen vermelden het volgende:
- De vennootschap draagt alle activa en passiva van de vennootschap voor de waarde zoals die is opgenomen op de balans per 31 december 2008 inclusief de mutaties tot en met heden, over aan B per 21 december 2009.
- Het kapitaal en de reserves van de vennootschap worden per 21 december 2009 uitgekeerd aan de aandeelhouders van Kladovo Beheer B.V.
- Omdat de vennootschap met ingang van 21 december 2009 geen baten meer heeft houdt hij vandaag op te bestaan zoals bedoeld in BW 2:19 lid 4. B zal daarvan opgaaf doen bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
- De bewaarder van boeken en bescheiden is B.
Ten tijde van het ontbindingsbesluit had Rifgat nog een aanzienlijk vordering op Rodenstaal Balkan. Deze vordering is niet overgedragen aan B, aangezien aan de onderdelen 1 en 2 van het aandeelhoudersbesluit geen uitvoering is gegeven.
Wel is in het handelsregister geregistreerd dat Rifgat per 21 december 2009 is opgehouden te bestaan om dat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 21 december 2009.
Op 9 februari 2012 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van Rifgat besloten tot herroeping van de ontbinding van Rifgat.
Rifgat heeft vervolgens de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat het genomen ontbindingsbesluit rechtsgeldig is herroepen, omdat zij daarbij belang heeft nu zij haar vordering op Rodenstaal Balkan en de aandelen in die vennootschap anders niet kan overdragen aan B, aangezien een ontbonden vennootschap volgens haar naar Servisch recht niet bestaat. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen. Het hof heeft het hoger beroep verworpen.
Hoge Raad:
Een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid kan door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders worden ontbonden (art. 2:19 lid 1 BW). De wet bepaalt niet of het ontbindingsbesluit door de besloten vennootschap kan worden herroepen, en zo ja, op welke wijze. De wet sluit echter niet uit dat een besloten vennootschap terugkomt van haar ontbindingsbesluit; dat stemt ook overeen met de mogelijkheid dat zij vernietiging kan vorderen van het besluit waarbij zij is ontbonden (art. 2:15 lid 3 BW).
In de rechtspraak en in de literatuur wordt volgens de advocaat generaal in meerderheid aangenomen dat een besloten vennootschap het ontbindingsbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders kan herroepen, mits is voldaan aan bepaalde voorwaarden in verband met de eisen van rechtszekerheid en de bescherming van de rechten en belangen van derden. Daarbij komt naar voren dat in de rechtspraktijk niet alleen behoefte bestaat aan de mogelijkheid om een ontbindingsbesluit te herroepen, maar ook dat rechterlijke tussenkomst nodig wordt geacht om de herroeping te toetsen en te effectueren. Tevens bestaan de behoefte aan de mogelijkheid om een rechterlijke uitspraak betreffende de herroeping in te schrijven in de registers waar de besloten vennootschap is ingeschreven.
Bij de beantwoording van de vraag of herroeping van een ontbindingsbesluit in algemene zin toelaatbaar is, komt een aanzienlijk gewicht toe aan de mogelijk gevolgen van herroeping. Dit geldt temeer nu een afzonderlijke wettelijke grondslag en procedure voor herroeping ontbreekt. Met betrekking tot die gevolgen is het volgens van belang.
Zoals is bepaald in het arrest HR 10 maart 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1657, NJ 19958/595), gelden voor een besluit tot intrekking van een eerder besluit geen andere vereisten dan in het algemeen gelden voor besluiten van een algemene vergadering van aandeelhouders van een besloten vennootschap. Hetzelfde geldt voor een besluit tot herroeping van een ontbindingsbesluit.
De besloten vennootschap die een besluit wil herroepen waarbij zij is ontbonden, dient voorts rekening te houden met de rechten en belangen van derden. Herroeping van een ontbindingsbesluit is dus in geen geval toelaatbaar indien zij niet is omgeven met de nodige waarborgen voor de bescherming van de rechten en belangen van derden. Bovendien mag geen afbreuk worden gedaan aan de rechtszekerheid. Uit het recht van de ons omringende landen blijkt dat de vraag of herroeping mogelijk is en, zo ja, onder welke voorwaarden, uiteenlopend wordt beantwoord.
Gezien het voorgaande zou het voor de hand liggen dat de wetgever de in dit kader van belang zijnde afwegingen en keuzes maakt. Bij de 2012 tot stand gekomen herziening van de wettelijke bepalingen omtrent de besloten vennootschap is blijkens de parlementaire geschiedenis echter niet ter sprake gekomen of een besluit tot ontbinding van een besloten vennootschap kan worden herroepen. Hieruit valt evenwel niet af te leiden dat de wetgever herroeping ontoelaatbaar zou vinden. De mogelijkheid van herroeping is immers niet in strijd met enkele uitgangspunten van die herziening, te weten aandeelhouders meer vrijheid te geven de onderneming naar eigen inzicht vorm te geven, met voldoende waarborgen voor de belangen van andere partijen, en regels die onnodig belemmerend of ineffectief zijn, te doen vervallen (Kamerstukken II 2006-2007, 310 58, nr. 3, p. 3).
Op grond van al het vorenstaande kan herroeping van een ontbindingsbesluit door een besloten vennootschap op zichzelf toelaatbaar worden geacht. Wel moet aan de herroeping de voorwaarde worden gesteld dat daardoor in omstandigheden van het geval geen afbreuk wordt gedaan aan de eisen van rechtszekerheid en de rechten en belangen van derden. In verband hiermee kan een herroepingsbesluit pas rechtsgevolg hebben indien de rechter een daartoe strekkende uitspraak heeft gedaan.
Een besluit tot herroeping van een ontbindingsbesluit kan niet worden genomen door een besloten vennootschap die ingevolge art. 2:19 lid 4 of lid 6 BW niet meer bestaat. Voorts dienen de voor de rechtsgeldig nemen van besluiten geldende vereisten in acht te worden genomen (vlg. het hiervoor genoemde arrest van 10 maart 1995).
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, dient bij de herroeping van een ontbindingsbesluit inzicht te bestaan in de vermogenstoestand van de besloten vennootschap op de datum van ontbinding en de datum van herroeping almede in de ontwikkelingen in haar vermogenstoestand in de tussenliggende periode.
Derden mogen geen nadeel ondervinden van de herroeping. Dit kan meebrengen dat herroeping slechts toelaatbaar is indien de besloten vennootschap compensatie beidt, of met het oog op mogelijk nadeel garanties geeft of anderszins zekerheid stelt. Hierbij is mede van belang of in de periode tussen de ontbinding en de herroeping vereffeningshandelingen hebben plaatsgevonden. Herroeping heeft geen terugwerkende kracht, zodat reeds verrichte vereffeningshandelingen geldig blijven. Indien blijkt of voorzienbaar is dat derden door de gang van zaken met betrekking tot de ontbinding en de herroeping daarvan nadeel (kunnen) ondervinden, staat dat in de weg aan de herroeping, tenzij de besloten vennootschap compensatie of garanties biedt of anderszins zekerheid stelt.
Het besluit tot herroeping heeft eerst rechtsgevolg indien de rechter overeenkomstig art. 2:19 lid 2 BW op verzoek van de besloten vennootschap een daartoe strekkende verklaring heeft gegeven. De in kracht van gewijsde gegane uitspraak wordt met overeenkomstige toepassing van art. 2:19 lid 2 BW door de zorg van de griffier ingeschreven in de registers waar de besloten vennootschap is ingeschreven.
De besloten vennootschap dient de rechter in staat te stellen te beoordelen of in de omstandigheden van het geval door de herroeping geen afbreuk wordt gedaan aan de eisen van rechtszekerheid en de rechten en belangen van derden.
Daartoe dient de besloten vennootschap in ieder geval de informatie te verschaffen die nodig is om te beoordelen of aan hetgeen in de vorige alinea is vermeld is voldaan. Hierbij past dat tevens wordt vermeld wat de reden is voor de herroeping en welk belang daarbij bestaat. Tot die informatie behoort ten minste het ontbindingsbesluit, het herroepingsbesluit, een beschrijving van hetgeen in de tussenliggende periode met betrekking tot de besloten vennootschap is geschied, en de opgave van de vermogenstoestand van de besloten vennootschap in de hiervoor vermelde zin. Tevens zal een verklaring van een accountant moeten worden overlegd die een zodanig inzicht geeft dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent die vermogenstoestand. Ook anderszins zal de voor die beslissing relevante financiële informatie in het geding moeten worden gebracht, zoals jaarrekeningen of andere (financiële) gegevens van de ontbonden besloten vennootschap.
Uit de in het geding te brengen informatie zal moeten blijken dat en op welke wijze bij de herroeping is voldaan aan de hiervoor vermelde eisen, met welke derden rekening moet worden gehouden, alsmede in hoeverre na de ontbinding vereffeningshandelingen zijn verricht.
Voorts overweegt de HR dat niet in algemene zin een termijn geldt waarbinnen herroeping van een ontbindingsbesluit moet plaatsvinden. De tussen het ontbindingsbesluit en het herroepingsbesluit verstreken tijdsduur kan een relevante omstandigheid zijn bij de beantwoording van de vraag of in de omstandigheden van het geval door de herroeping afbreuk wordt gedaan aan de eisen van rechtszekerheid of de rechten en belangen van derden.
Belang voor de rechtspraktijk:
In deze uitspraak heeft de Hoge Raad zich voor het eerst uitgelaten over de vraag of herroeping van een ontbindingsbesluit mogelijk is. De Hoge Raad sluit zich aan bij eerdere lagere rechtspraak zoals de uitspraken van het Hof den Daag van 30 januari 2007, JOR 2007/66 (PMDC-beschikking) en het hof Den Haag van 23 augustus 2011, JOR 2011/327 (Frontier BV) en beslist dat herroeping van een ontbindingsbesluit mogelijk is mits geen afbreuk wordt gedaan aan de eisen van rechtszekerheid en de rechten en belangen van derden. In verband hiermee kan een herroepingsbesluit pas rechtsgevolg hebben indien de rechter een daartoe strekkende uitspraak heeft gedaan. De Hoge Raad verwijst hierbij naar het eerdere Janssen Pers-arrest van 10 maart 1995, NJ 1995/595, waarin is bepaald dat voor een besluit tot intrekking van een eerder besluit geen andere vereisten dan in het algemeen gelden voor besluiten van een algemene vergadering van een besloten vennootschap. Hetzelfde geldt voor een besluit tot herroeping van een ontbindingsbesluit.
Herroeping is slechts mogelijk indien de vennootschap nog bestaat. Dit betekent dat de mogelijkheid van ontbinding is uitgesloten indien of de vereffening van het vermogen is geëindigd. In geval van een turboliquidatie is het onduidelijk of er kan worden herroepen indien de vennootschap ten tijde van het ontbindingsbesluit achteraf nog baten blijkt te hebben gehad.