FBN 2014(5) 26 Superdividend: nog geen duidelijkheid
Samenvatting
In het oktobernummer van FBN 2012 (nr. 57 ) is een bijdrage geplaatst waarin een casus wordt beschreven over de uitkering van een zogenaamd superdividend als bedoeld in artikel 4.12a Wet inkomstenbelasting 2001 indien aandelen worden verkregen door een langstlevende echtgenoot die was gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Deze bijdrage behoeft een aanvulling, die de auteur hierna geeft.
Voor de volledige casus verwijs ik naar mijn bijdrage in 2012, hierna genoemd: vorige bijdrage. In het kort komt het er op neer dat als echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke gemeenschap van goederen en een van hen komt te overlijden, de vererving van de helft van de aandelen als een vervreemding wordt aangemerkt en wordt belast met inkomstenbelasting in box 2 (artikel 4.17 Wet inkomstenbelasting 2001, hierna genoemd: Wet IB 2001). Voor zover de desbetreffende vennootschap een materiële onderneming drijft kan de fictie van een vervreemding achterwege blijven, waardoor de afwikkeling van de aanmerkelijkbelang-claim wordt uitgesteld. Ten aanzien van beleggingsvermogen is deze doorschuiving niet mogelijk.
Om de verschuldigde inkomstenbelasting te kunnen betalen, heeft de wetgever in artikel 4.12a Wet IB 2001 bepaald dat een dividenduitkering op de krachtens erfrecht verkregen aandelen mogelijk is zonder he?ng van dividendbelasting en inkomstenbelasting tot het bedrag van hetgeen bij het overlijden van de erflater als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen. Deze uitkering vermindert dan wel de verkrijgingsprijs. Het probleem is nu dat als de aandelen behoren tot een (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap een dividenduitkering geschiedt op alle aandelen, dus ook op de aandelen die niet krachtens erfrecht zijn verkregen.
Een dividenduitkering op deze helft wordt ‘gewoon’ belast als een voordeel uit aanmerkelijk belang met aanmerkelijkbelangbelasting en er is dividendbelasting als voorhe?ng verschuldigd. Deze problematiek is in de wet helaas niet goed geregeld.
In de vorige bijdrage wordt melding gemaakt van een verzoek aan de inspecteur om een dividenduitkering toe te staan op alle aandelen (civielrechtelijk) die fiscaal toegerekend wordt aan de krachtens erfrecht verkregen aandelen met inachtneming van artikel 4.12a Wet IB 2001. De Belastingdienst reageerde daar welwillend op, hetgeen past in doel en strekking van artikel 4.12a Wet IB 2001 en de parlementaire toelichting op dit artikel. Het is echter niet in overeenstemming met de letterlijke wettekst. De vorige bijdrage geeft als conclusie om dergelijke gevallen voor te leggen aan de Belastingdienst. Eén zwaluw maakt immers nog geen zomer.
Ik heb begrepen dat de vorige bijdrage er toe heeft geleid dat de Belastingdienst van meerdere kanten de vraag is gesteld om een ‘superdividenduitkering’ toe te staan zoals beschreven in de vorige bijdrage.
Helaas voor de rechtspraktijk heeft de Belastingdienst besloten om aan te sluiten bij de letterlijke wettekst. De goedkeuring die de Belastingdienst heeft verstrekt in de situatie beschreven in de vorige bijdrage wordt derhalve niet meer verleend (zie ook de brief van de Belastingdienst gepubliceerd in V-N 2014/15.14).
De uitkering van een superdividend ingeval aandelen krachtens huwelijksvermogensrecht worden verkregen, is derhalve nog niet zo eenvoudig vanwege de eraan verbonden he?ng.
In de vorige bijdrage wordt beschreven dat om het geschetste probleem op te lossen de aandelen moeten worden omgezet in aandelen A en B. Vervolgens moet een soort aandelen worden toegerekend aan de nalatenschap en de andere soort aan het door de langstlevende verkregen gedeelte van het vermogen. Ook aan deze oplossing kleven problemen waarbij nog onduidelijk is hoe de Belastingdienst hiermee om gaat. Het is namelijk mogelijk dat de nadere toekenning van de aandelen wordt beschouwd als een verdeling. De Belastingdienst kan zich op het standpunt stellen dat tot het uit de nalatenschap verkregen vermogen behoren de onverdeelde helft van zowel de aandelen A als de onverdeelde helft van de aandelen B, terwijl tot het vermogen van de langstlevende de andere onverdeelde helft hoort. In dit standpunt kan een toekenning van de aandelen A als door de langstlevende verkregen krachtens erfrecht en de aandelen B als verkregen door de langstlevende krachtens huwelijksvermogensrecht een belaste vervreemding zijn voor de aanmerkelijkbelangregeling in box 2. De brief van de Belastingdienst gepubliceerd in V-N 2014/15.14 suggereert wel dat deze oplossing mogelijk is. Ook hier blijft afstemming noodzakelijk.
Als een uitkering van superdividend op alle aandelen niet onbelast kan en het converteren in aandelen A en B ook niet, wat dan? Ten slotte moet er in privé aanmerkelijkbelangbelasting worden voldaan over vermogen dat nog in de vennootschap zit.
Er is een oplossing die het mogelijk maakt om zonder belastinghe?ng een bedrag aan de vennootschap te onttrekken ten minste gelijk aan het bedrag waarover aanmerkelijkbelangbelasting is voldaan bij het overlijden van een van de in algehele gemeenschap gehuwde echtgenoten. Daarvoor moeten we wel diep op de fiscale wetgeving ingaan. Ik zal dit stapsgewijs doen.
Om deze bijdrage leesbaar te houden, noem ik de waarde in het economische verkeer van alle aandelen op de overlijdensdatum hierna ‘overlijdenswaarde’ en de prijs waarvoor de echtgenoten alle aandelen ooit hebben verkregen hierna ‘verkrijgingsprijs’.
Ik ga uit van de volgende getallen: een verkrijgingsprijs van 200 gelijk aan de nominale waarde van de aandelen, een overlijdenswaarde van 1200 en 100 aandelen van nominaal 2 per stuk.
1. Door het overlijden van de eerste echtgenote is aanmerkelijkbelangbelasting verschuldigd over de onverdeelde helft van de aandelen ter grootte van de overlijdenswaarde minus de helft van de verkrijgingsprijs. Ofwel (1200/ 2) – (200 / 2) = 500. Ofwel, over 500 is 25% aanmerkelijk belangbelasting verschuldigd.
2. Doordat aanmerkelijkbelangbelasting verschuldigd is over de overlijdenswaarde van de onverdeelde helft van de aandelen op het moment van overlijden wordt de overlijdenswaarde voor de krachtens erfrecht verkregen aandelen aangemerkt als de fiscale verkrijgingsprijs van de verkrijger(s). Dit is dus de helft van 1200 ofwel 600.
3. Omdat de langstlevende echtgenoot krachtens wettelijke verdeling de aandelen van de nalatenschap verkrijgt (de onverdeelde helft van alle aandelen) wordt de fiscale verkrijgingsprijs voor de langstlevende echtgenoot als volgt berekend:
a. de onverdeelde helft van de aandelen die geacht worden te zijn verkregen krachtens huwelijksgoederenrecht is gelijk aan de oorspronkelijke verkrijgingsprijs (in deze casus 200/2 = 100).
b. de verkrijgingsprijs van de andere onverdeelde helft van de aandelen die geacht wordt krachtens erfrecht te zijn verkregen, is de helft van de overlijdenswaarde (in deze casus 1200/2 = 600).
De fiscale verkrijgingsprijs voor de aandelen tezamen is: 600+100 = 700.
4. Aangezien de langstlevende dezelfde aandelen houdt met een verschillende verkrijgingsprijs wordt deze gemiddeld, dat wil zeggen verdeeld over alle aandelen.
Ofwel, de fiscale verkrijgingsprijs per aandeel is nu gelijk aan de helft van de overlijdenswaarde + de helft van de oorspronkelijke verkrijgingsprijs gedeeld door het aantal aandelen.
In onze casus is dit dus 700 : 100 = 7 per aandeel (dit is de gemiddelde verkrijgingsprijs).
5. De algemene vergadering van aandeelhouders kan besluiten tot het uitkeren van bonusaandelen. Deze worden volgestort uit de reserves van de vennootschap. Uitkering van bonusaandelen leidt tot een speciale fiscale he?ng. Op verzoek kunnen bonusaandelen namelijk worden uitgegeven ten laste van de fiscale verkrijgingsprijs. Stel dat we het bedrag waarover bij het overlijden aanmerkelijk belanghe?ng moet worden voldaan, uitgeven aan bonusaandelen. Dan vindt er geen belaste uitkering plaats, alleen de oorspronkelijke verkrijgingsprijs per aandeel wijzigt. In ons voorbeeld wordt er dan voor 500 aan bonusaandelen uitgegeven.
6. Bij de uitreiking van bonusaandelen is 15% dividendbelasting verschuldigd. Daarvoor moet aangifte worden gedaan; de belasting zelf wordt voldaan door de vennootschap.
Neemt de vennootschap deze voorhe?ng voor haar rekening dan moet de fiscale opbrengst worden gebruteerd (artikel 6, lid 1, Wet op de dividendbelasting).
Let op, over de brutering is ook belasting verschuldigd. Om geheel zonder belastinghe?ng vermogen uit de vennootschap te onttrekken en ook de afgedragen dividendbelasting (in geld) onbelast te laten zijn, wordt iets minder aan bonusaandelen uitgegeven. Deze afronding laat ik hier buiten beschouwing.
7. Vervolgens besluit de algemene vergadering dat de aandelen worden afgestempeld met inachtneming van artikel 2:208 BW. Het vrijkomende nominale kapitaal wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder. Ik ga er vanuit dat er geen civielrechtelijke bezwaren zijn. Dit is onbelast.
8. De afgedragen dividendbelasting wordt als voorheffing terugbetaald.
De eindconclusie is dat over de helft van de aandelen aanmerkelijkbelangbelasting is verschuldigd door het overlijden van de echtgenoot. Het vermogen waarover aanmerkelijkbelangbelasting bij overlijden is voldaan, is middels de uitkering van bonusaandelen zonder belastinghe?ng aan de langstlevende uitgekeerd.
Over het nog resterende vermogen moet nog een keer aanmerkelijkbelangbelasting worden voldaan, uiterlijk bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot. De verkrijgingsprijs van de aandelen is na vergroting door de afrekening en de vermindering wegens de afstempeling ongewijzigd 2 per aandeel.
Mr. A.H.G. Wilod Versprille
Notaris bij Olenz Notarissen