JBN 2000(6) 51 Tussen wal en schip
Samenvatting
Indien een gemeente niet binnen de voorgeschreven acht weken schriftelijk reageert op een aanbod tot verkoop van een in een gemeentelijk voorkeursrechtgebied gelegen perceel grond, is de eigenaar bevoegd het perceel aan een derde te vervreemden, aldus de president van de Rechtbank Utrecht in kort geding. De notaris is verplicht mee te werken aan de overdracht van de aan de derde verkochte grond. Het stond de notaris in redelijkheid vrij een oordeel van de president uit te lokken in plaats van zelf onderzoek te doen en zich een oordeel te vormen over het geschil.
De auteur die als instrumenterende notaris bij de procedure was betrokken, doet verslag van de procedure.
Tekst
In oktober 1999 komt V, eigenaar van een weiland, bij mij op kantoor met een koper. Partijen verzoeken mij als notaris een koopovereenkomst op te maken waarin de koopovereenkomst van dit registergoed schriftelijk wordt vastgelegd. Tevens wordt mij als notaris verzocht de levering van het registergoed te realiseren.
Reeds bij de bespreking komt naar voren dat op het registergoed een voorkeursrecht was gevestigd als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten (WVG), hetgeen uitvoerig is besproken.
V deelt mij kort gezegd het volgende mee:
– Op 5 juli 1999 heeft hij een brief verzonden aan de gemeente waarin het betrokken registergoed aan de gemeente schriftelijk te koop is aangeboden tegen een koopprijs van ƒ 45 m2. De gemeente heeft op 7 juli 1999 de ontvangst van dit schrijven per 6 juli 1999 schriftelijk bevestigd.
– Op 2 september 1999 reageert de gemeente schriftelijk door aan V mee te delen het registergoed in beginsel te willen kopen tegen een nader overeen te komen prijs en tegen nader overeen te komen voorwaarden.
– Aangezien de gemeente binnen de in artikel 12 lid 2 WVG genoemde termijn van acht weken had moeten reageren en deze termijn is overschreden kan V het registergoed thans vrij verkopen met inachtneming van de termijnen als bedoeld in de WVG.
Daarnaast deelt V mij mee dat in verband met fiscale aspecten levering van het registergoed uiterlijk in 1999 moet zijn gerealiseerd.
Ik heb V hierop meegedeeld dat ik de gemeente zal benaderen om mij te bevestigen dat het voorkeursrecht ten aanzien van genoemd registergoed inderdaad niet van toepassing is.
De gemeente deelt mij echter schriftelijk mee dat zij van mening is dat het voorkeursrecht wel degelijk van toepassing is.
Hierop weiger ik als notaris mijn medewerking aan de overdracht totdat meer duidelijkheid wordt verkregen omtrent het voorkeursrecht.
Ondertussen blijkt mij uit de correspondentie tussen de advocaten van V die inmiddels zijn ingeschakeld en de gemeente, dat de gemeente meent dat zij mondeling aan de makelaar van V binnen de in de wet genoemde termijn te kennen heeft gegeven het registergoed in beginsel te willen aankopen, iets wat overigens door de betrokken makelaar niet wordt bevestigd.
Vanzelfsprekend kan ik niet meewerken aan een overdracht welke achteraf nietig kan blijken en ben ik daarvoor tuchtrechtelijk en financieel aansprakelijk. Derhalve bevestig ik mijn weigering tot medewerking aan de overdracht.
Mijn motivering is tweeledig.
Aan de ene kant kan ik niet oordelen of de stelling van de gemeente juist is dat mondelinge bevestiging voldoende is. De WVG noemt in artikel 12 niet op welke wijze bekendmaking dient te geschieden.
Aan de andere kant ben ik als notaris naar mijn mening slechts gehouden tot marginale toetsing of het voorkeursrecht van toepassing is. Aangezien twee partijen met een verschillend standpunt komen, dien ik toetsing aan de rechter over te laten.
Natuurlijk wijs ik de partijen op de mogelijkheid om mij in een gerechtelijke procedure tot medewerking te dwingen indien blijkt dat ik mijn ministerieplicht ten onrechte weiger. Daarbij vermeld ik ook dat, indien de rechter mij tot medewerking dwingt, ik daaraan direct gehoor zal geven.
U begrijpt het al, V dagvaardt mij als notaris in kort geding om mijn medewerking te verlenen. Tevens wordt de gemeente gedagvaard om de levering te gehengen en te gedogen.
Met name wordt mij ten laste gelegd dat ik als notaris zelf de plicht heb (als bedoeld in artikel 24 WVG) te onderzoeken of het voorkeursrecht van toepassing is.
Kort geding
Het kort geding dient op 23 december 1999 bij de Rechtbank te Utrecht.
Tijdens de zitting meld ik mijn eerder genoemde motivering en dat ik mij zal onderwerpen aan het oordeel van de fungerend president.
De gemeente betoogt dat zij in deze niet direct partij is omdat zij het passeren van de leveringsakte niet in de weg staat. Wel wil zij de mogelijkheid open houden om een procedure als bedoeld in artikel 26 WVG (inroepen van de nietigheid) op te starten en stelt zij zich op het standpunt dat V ten onrechte de onderhandelingen met de gemeente over de verkoop heeft afgebroken (precontractuele goede trouw).
De uitspraak op 30 december 1999 bevat een aantal interessante aspecten.
1. Bekendmaking als bedoeld in artikel 12 WVG dient schriftelijk te geschieden.
Derhalve is de termijn als bedoeld in de WVG overschreden en dient de notaris verplicht mee te werken aan de overdracht en word ik hiertoe veroordeeld.
2. Het feit dat de gemeente een procedure als bedoeld in artikel 26 WVG wil opstarten, staat niet aan de huidige overdracht in de weg. Zolang in die procedure geen gerechtelijke (eind)beslissing is gegeven is de overdracht namelijk rechtsgeldig.
Dat de precontractuele goede trouw is geschonden, wordt door de gemeente onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3. En tot slot staat bij de veroordeling in de kosten vermeld, welke iedere partij zelf moet dragen: ‘Terecht voert de notaris aan dat hij slechts zijn medewerking aan de notariële overdracht behoeft te verlenen indien ervan kan worden uitgegaan dat de onderliggende transactie rechtsgeldig is. Tegen een notaris die zijn medewerking verleent aan het passeren van de akte waarbij een voorkeursrecht wordt gefrustreerd, kunnen immers tuchtrechtelijke maatregelen worden genomen. Mede gelet hierop stond het de notaris in redelijkheid vrij een oordeel van de president in kort geding uit te lokken, in plaats van zelf onderzoek te doen en een oordeel te vormen over het geschil. Uit artikel 24 WVG volgt bovendien niet zonder meer dat de notaris tot het laatste verplicht is. Deze kwestie kan op grond van het voorgaande in het midden blijven’.
Deze laatste mededeling maakte de uitleg van mijn standpunt aan de partijen gelukkig een stuk eenvoudiger.
Derhalve werd ik veroordeeld om binnen 24 uur de leveringsakte te passeren. U begrijpt dat binnen de gestelde termijn, op 31 december 1999 de akte is gepasseerd en nog diezelfde dag een afschrift bij het kadaster is ingeschreven.
Nadien heeft de gemeente nog meegedeeld af te zien van de procedure als bedoeld in artikel 26 WVG.
A.H.G. Wilod Versprille, notaris te Veenendaal
KG 2000, 59
Pres. Rb. Utrecht; 30 december 1999